Zoeken in deze blog

Totaal aantal pageviews

29 oktober 2014

Hotel Daniël den Hoed

Het plan lag al even op tafel. Voor onze huwelijksreis zouden we naar Rome vliegen. Een paar heerlijke dagen vol schitterende architectuur, een high five met de Paus en rustieke pizza’s. Heel veel pizza’s. Zoon Oscar had het er helemaal op staan. Eindelijk met eigen ogen zien hoe vakkundig die Romeinen destijds konden bouwen. Mijn darmen hadden echter een ander plan. Ze gingen in staking. Hardnekkig vooral. Al wat ik at bleef in mijn maag hangen en kwam er daarna in grote golven opwaarts weer uit. “Nee Anja, Rome gaan we niet doen. Boek maar een hotelletje in Rotterdam. Je weet wel, die waar we vorig jaar ook zijn geweest met die gebroken heup van je. Vinden wij darmen veel knusser.” Tja, luisteren naar je lichaam heet dat.

Booking.com hoefde er niet aan te pas te komen. Eén telefoontje naar de heer D. den Hoed en mijn hotelkamer was gereed. Bed, breakfast, lunch èn diner. Tenminste, dat dacht ik. Met dat bandje om mijn pols moest dit gewoon een All Inclusive vakantie worden. Daar kwam ik gauw van terug. De hoteldirectie vond dat ik eerst maar eens mijn gemak moest houden. Geen voedsel, zelfs geen slokje thee. Ik moest zelfs toezien dat mijn kamergenote op medische grond een petitfour kreeg omdat ze ondervoed was. Ze woog zeker dertig kilo meer dan ik. “Doe mij ook zo’n lariekoek!” riep ik nog. 

3 juni 2014

Een buiging

Hoe oud ik precies ben weet ik niet, maar neem van mij aan dat het pre-historisch is. En zo voel ik me ook. Sinds half vorige eeuw begonnen mensen mij uit te dagen. Eerst met attributen als bobsleeën en ski’s, daarna met fietsen.  Keer op keer wilden ze een wedstrijdje met me doen. Omdat ik nog in de bloei van mijn leven was, zag ik er geen kwaad in. Ik vond het juist kicken om al die betweters met hun neus op de feiten te drukken. Met mij viel potjandorie niet te spotten. Ik zag ze creperen, half dood gaan, zuurstof, poeders en pillen tot zich nemen. Mannen in gele truien. Mannen in truien met rode bolletjes. Allemaal heb ik ze het leven zuur gemaakt. Vooral hun benen. Ik lachte ze vierkant uit. Dachten zij nou echt dat ze me de baas konden worden? Ik voelde me oppermachtig en zag nieuwe uitdagingen met een venijnige glimlach tegemoet.

Tot 6 juni 2006. Dat was de ommekeer. Ik had het eerst niet door. Ik trapte er met open ogen in. Een groepje van 66 mensen stond die ochtend in alle vroegte klaar om mij te laten zien wie er het sterkst was. Peulenschilletje dacht ik. Daar vergiste ik me in. Maar liefst 61 man haalde me die dag zes keer onderuit. Ik wist niet wat me overkwam. Ik was er ziek van en dat voelden ze. Ze beloofden het jaar daarop terug te komen met nog meer energie en mankracht. Ik lachte het weg. Dat konden ze niet menen.
Twaalf maanden later trokken ze weer ten strijde. Ik was gewaarschuwd. Niemand kwam ongeschonden uit de strijd, beloofde ik mezelf. En weer was mijn zelfkennis ver te zoeken. Ze flikten het wederom. Sommigen lieten me zelfs zeven keer alle hoeken en bochten zien. Ik duizelde. Hoe kon me dit gebeuren?  Ik negeerde het. Dit kon gewoon niet.   

De jaren volgden. Jaren van vernedering. Ik was niet meer onoverwinnelijk. Mijn gloriedagen waren geteld. Ik wist me geen raad. Tijdens mijn jaarlijkse winterslaap werd ik regelmatig zwetend wakker. Het zat me niet lekker, ik ging op onderzoek. Ik kwam tot de ontdekking dat al deze mensen gebruik maakten van een ‘drive’; een gevoel van onmacht die met veel training en doorzettingsvermogen om werd gebogen naar energie en strijdlust. Mijn ogen gingen open. Deze mensen hadden iets meegemaakt waardoor zij hun oerkrachten konden aanboren. 

Ik vond mezelf nog steeds een niet te kloppen statement maar kreeg stiekem ook sympathie voor mijn uitdagers. Daarom laat ik ze nu elk jaar in juni bezit van me nemen. Deze week mogen ze me weer bekladden met heldennamen, volhangen met spandoeken en zelfs uitlachen. Ik sta het allemaal toe. Ik ben me er namelijk terdege van bewust dat het gevoel van strijd leveren nodig is om te kunnen overleven als kanker je wereld binnendringt. Toch blijf ik mezelf. Ongenaakbaar zal ik zijn. Onoverwinnelijkheid zal ik uitstralen. Rauw zal ik ze lusten. Maar ook – en dit blijft tussen ons – zal ik stiekem een procentje buigen voor al die krachtpatsers die met mij de strijd aangaan. Samen winnen we van kanker!

25 februari 2014

Prins Oscar LXVI

Als je kinderen krijgt, hoop je dat er een paar goeie genen van jou en je partner meegebakken zijn. Karaktertrekken waar je jezelf met gepaste trots in kunt herkennen. Je muzikale gevoel, je sportieve inslag, je creativiteit. Het gen met dat ochtendhumeur mag een generatie overslaan.

Hier in huis woont een blond mannetje van acht. Geen broertjes of zusjes. Voetballen vindt ie stom en knutselen een straf. Joh, welke genen zou ie dan wèl geërfd hebben? Oscar heet ie. Vernoemd naar zijn tantes Carry en Carola, die allebei os Car heten als ze ter sprake komen. Vonden we wel leuk bedacht.

Oscar zit in groep 5, waar rekenen en netjes schrijven zijn aandacht vragen. Met een spanningsboog van amper drie seconden is dat een hele klus. Een enorme tegenstelling met de ontelbare uren die hij spendeert voor de tv, kijkend naar alle ooit opgenomen Boemeldonckse optochten. Het opzeggen van de tafel van 8 moet helemaal uit zijn tenen komen, maar vraag hem maar eens wie er bijvoorbeeld in 1997 eerste werd in de B. Geen bedenktijd nodig.

Hoewel Oscars werktempo sneller kan en zijn cijfermatig inzicht beperkt is, was ie bij de test over Romeinse cijfers als eerste klaar. Vreemd. Het was hem ook al opgevallen dat de vier op een klok met Romeinse cijfers overal verkeerd vermeld staat. Echt, hij heeft gelijk. Zijn interesse reikt overigens verder dan de gemeentegrenzen van Boemeldonck. Afgelopen jaar wilde ie per se samen met mijn vader naar de Bredase optocht. “Om met eigen ogen te zien dat die lang niet zo mooi is als hier”. De mannen keerden genoegzaam huiswaarts. “Zo, daar hoeven we niet meer heen hè opa?”     

Vorig jaar mochten de kinderen op vrijwillige basis een spreekbeurt houden. “Dat ga ik mooi niet doen, dat durf ik niet.” Oscar was hierin heel resoluut dus we legden het hem rustig uit. “Je wilt ooit prins worden toch? Dan moet je veel toespraken houden. Best slim om dat nu al te oefenen. Kun je meteen iets over karnaval vertellen.” Ineens wist het menneke van enthousiasme niet meer waar ie het zoeken moest. Zoveel boeiende dingen om uit te kiezen. Na een grondige research hield ie een gepassioneerde speech over de onderscheidingen van de BAK. Met een doos vol vaantjes en de door prins Wannes XII beschikbaar gestelde medailles, prinsenschild èn Gouden Boemel, waren de geplande vijf minuten natuurlijk veel te krap. Zijn reactie na afloop? “Het was een daverend succes mama!” Hopelijk gaat ie dit schooljaar over. Groep 6 is voor een kind als Oscar gewoon het summum. Elf lessen in karnaval, hoe vetcoolgaaf is dat! 

Gelukkig telt Boemeldonck een heleboel van dit soort kinderen. Nazaten van de patatgeneratie, onze eigen mayonaise-op-de-frietkids. Allemaal behept met dat toffe feestchromosoom. Wat een rijk toekomstbeeld. Ik kan niet wachten tot ze één voor één gevraagd worden onze prins of hofdame te zijn. Oscar stelt zich graag beschikbaar in 2033. “Da’s het 66e karnavalsjaar mama.” Huh? Blijkt ie toch beter in rekenen dan we dachten.

22 januari 2014

Open brief aan de heer K. Anker,

Het moet mij van het hart; ik mag u niet. Wij zullen nooit vrienden worden. U openbaart zich als een onschuldig kuchje, een pijntje hier, een zwellinkje daar. Maar dan bent u al lang bezig met het inlijven van uw werkslaven.     

U geeft leiding aan een organisatie waar celdeling de corebusiness is. Groei is voor u het enige dat telt. Het maakt u niet uit waar u een nieuwe vestiging opent, als uw bedrijf maar floreert. U heeft geen geweten. U plukt rukraak mensen van de straat om als vruchtbare grond voor uw tumoren te dienen. Zelfs zeer jonge kinderen laat u voor u werken. U moest zich schamen. Hoe durft u. 

Weet u wel wat u teweegbrengt met uw bedrijfsvoering? Weet u dat het leven al haar onbezorgdheid verliest als u bent langs geweest? Beseft u dat er naast sarcomen ook angst in uw productielijn zit? Hartbeklemmende angst. Van het soort waar mensen nachtenlang van wakkerliggen. Van het soort dat de grond onder hun voeten doet wegslaan. Wist u dat? Heeft iemand u dat wel eens verteld?
Gelukkig beginnen wij u langzaam door te krijgen. Onze doktoren laten zich door u niet langer bij de neus nemen. Ze krijgen meer grip op uw brute handelswijze. Hun behandelingen worden steeds vaker succesvol afgesloten of zijn beter te behappen. De werkonderbrekingen van uw personeel worden langer en er zijn zelfs mensen die met opgeheven hoofd ontslag nemen. Weg uit die chemische fabrieken van u, altijd gesitueerd in landschappen met gitzwarte wolken.   

Met alles wat ik in me heb zou ik u een enorm blauw oog willen slaan. Of beter, het mes op uw keel willen zetten. Om daarna gelukzalig mijn ontslag in te dienen. Helaas heb ik met u een contract getekend waar ik niet onderuit kom. Ik dien trouw in uw fabriek te blijven werken tot mijn lichaam de weg naar de dood heeft gevonden. Laat ik u vertellen dat mijn ziel zich niks aantrekt van welk contract dan ook. U mag dan oppermachtig zijn, uw producten zullen in de zeer nabije toekomst als oud vuil door het riool gespoeld worden. Daar gaat uw winstuitkering.
Ik heb het grote geluk dat mijn omgeving uit lieve, aardige en zeer meelevende mensen bestaat. Familie, collega’s, kennissen en vrienden voor altijd. U bent – hoe bizar – ook van een aardige soort. Het kwaadaardige soort welteverstaan.  Ik wens u veel wijsheid. U zult het nodig hebben.

Met de minste hoogachting,
Anja van den Beemt

6 mei 2013

Dag lieve buurman

Mijn buurman is dood. Ik zag het aan de hoeveelheid auto’s op het erf toen ik vrijdagavond van mijn werk thuiskwam. Het is nog snel gegaan. Vorige week ben ik nog even bij hem langsgegaan. Hij had een goeie dag maar er waren een paar pittige weken met pijn aan vooraf gegaan. Zijn medicatie was nu verhoogd en hij zat in pyjama op de bank biljarten te kijken. Hij mocht dan al 85 zijn en zijn vrouw een paar maanden geleden zijn verloren, hij was nog niet van plan zich zomaar gewonnen te geven. Zijn dochter had hem daarstraks een lekker kopje soep gegeven. Dat vertelde ie me drie keer. Hij had het goed zo, omringd door zijn familie. Ook vrouwlief was nog zeer dichtbij. “Ga maar kijken, ze staat heel mooi op het kastje in de hal”. En inderdaad, tussen twee elektrische kaarsen stond een mooi glanzende urn. Het was een vredig gezicht. “Kom je daar straks bij te staan?” vroeg ik. “Ja, dat zou wel mooi zijn maar dat hebben we eigenlijk nog helemaal niet besproken” antwoordde hij lachend.