Mijn buurman, we woonden zo’n negen jaar samen. Altijd
zwaaien, altijd groeten. Vanaf zijn houten tuinbankje bespraken we op gezette
tijden de buurtperikelen. Hij hield alles in de gaten. Als ik boodschappen ging
doen kon ik gerust mijn ramen en deuren open laten. Ik wist zeker dat mijn
buurman met een scherp geslepen schoffel achter de dieven aan zou gaan. Mijn
persoonlijke buurtpreventie. Mijn afleveradres als ik weer eens had geshopt op
het internet.
Al vanaf dat we in ons huis kwamen wonen rolde mijn buurman
op maandagochtend onze lege kliko terug naar de voordeur. De laatste weken bleven
ze staan waar de vuilnismannen ze hadden achtergelaten en zag ik hem niet meer
in zijn tuin harken. Ach, het zal vast met de langdurige winter te maken
hebben. Te koud om buiten te komen. Het bleek kanker te zijn.
Bij het weggaan trok ie me naar zich toe en even hielden we
onze hoofden tegen elkaar. Ik drukte een aantal kusjes op zijn rechterwang. “Je
komt toch zeker nog een keer op visite hè?” Dat beloofde ik. En wat ik beloof
kom ik na. “Tot ooit lieve lieve buurman, buurten we samen verder!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten