Carnaval. Vroeger deed het me niks. Of eigenlijk wel. Ik
moest er niks van hebben, dàt deed het met me. Godsamme, alwéér carnaval?! Dat
betekende verplicht hossen op een schoolpleintje in Aopelaand. Met een
zigeunerjurk, een hoofddoekje, zware knijpoorbellen en mams’ roze lippenstift. Petroleumsmaak.
Tja, en toen kreeg ik verkering met iemand uit Boemeldonck.
Boe-Mel-Donck? Jahahaaah. Je gaat het meemaken, riep iedereen in koor. Je komt gezellig
bij de club. We bouwen elk jaar een carnavalswagen en je loopt lekker mee met
de optocht. Alsjeblieft, hier is je rode kiel met wit sjaaltje. Moet dat echt,
dat witte sjaaltje? Eh, ik weet het niet hoor. Als jullie het niet erg vinden,
kijk ik het nog even aan. Anja, geloof ons nou maar. Er is niks mooier dan het
feest van carnaval in Boemeldonck.
Het kostte me een paar jaar voor ik begreep wat er bedoeld
werd. Voor ik doorhad dat ze het over ‘Het Gevoel’ hadden. De drang om met
mensen waar je om geeft iets moois te maken. Iets groots te bouwen. Iets waar
je trots op kunt zijn. Een bouwsel van draaikransen en dikke truien, betonijzer
en bouwgrappen, lasogen en leut. Broederlijk versmolten met de warmte van het samenspel, de verbondenheid, de
gezelligheid vooral. Deze importdiesel snapte het eerst gewoon niet. Die vond
het vooral heel erg afzien om ontelbare winteravonden heur vingers kapot te
gazen in een koude polderschuur. Vlechten? Sorry hoor, vlechten doe je met drie
haarstrengen en een elastiekje. Plakken? Mijn fotoboeken ja. Man, ik loop enorm
achter. Ben pas net klaar met de vakantiefoto’s van 2005. Spuiten? Vroeger, vijf
keer per dag. Nu heb ik een insulinepompje. Erg blij mee en goh, wat aardig dat
je interesse toont. Wagenshow? Mwah, hoeft nog niet. Mijn autootje komt dit
jaar vast nog wel door de keuring. Podiumroeien? Huh, wablief?
Ik denk dat het besef kwam toen ik mezelf erop betrapte dat
ik mensen ging verbeteren. Collega’s en kennissen van buiten het dorp die het
over “de optocht in Prinsenbeek’ hadden. Sorry dat ik je in de rede val, maar Prinsenbeek
heet dan Boe-Mel-Donck. En nee, het zijn geen “geinige wagentjes met een
tractor ervoor” maar kastelen. Enorme kastelen op wielen van wel - schrik niet -
elluf meter hoog. Dat laatste bracht ik dan met weidse armgebaren en veel
gevoel voor drama. Ik riep alle ongelovigen op om De Grote Optocht met eigen
ogen te aanschouwen en stuurde sfeerfoto’s tot hun mailboxen vol zaten. Zelfs rechtgeaarde
Oeteldonkers werden niet ontzien. Gut gut, wat kan een mens soms doordraven.
En nu ben ik dus besmet. Al een paar jaar. Besmet met het gevoel.
Het gevoel van al die carnavalsclubs en kapellen met een eigen identiteit die
samen - heel gek - toch één hechte familie vormen. Het gevoel dat je ook buiten ‘het seizoen’ altijd een beroep op je
carnalega’s kunt doen. Dat je bij
noodgevallen overal kunt aanbellen. Statistisch gezien moet er gewoon iemand
opendoen die verweven is met die zesdaagse familietraditie vol passie, durf en drang
naar originaliteit. Als ik op de fiets langs de markt rij en ik zie dat de
bomen gesnoeid en de lantaarnpalen gedraaid worden, dan is het zover. Niks meer
aan te doen. Gelukkig weet ik het gevoel om te gaan bouwen nog altijd te onderdrukken.
Ik kan het niet helpen. Als geboren Aopelaander heb ik slechts geprakte banaan
met de paplepel binnengekregen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten